Scheepvaart

Uit WikiPekela
Ga naar: navigatie, zoeken

Het graven van kanalen, wijken en sloten was noodzakelijk voordat met het afgraven van het veen kon worden begonnen, omdat er een behoorlijke afwatering moest zijn. Tegelijkertijd kon de turf via de zo ontstane waterwegen worden afgevoerd. De turfschippers stonden aan het begin van de veenkoloniale scheepvaart, die vooral in het laatst van de 18e eeuw uitgroeide tot een ware zeevaart. \\ Toen de schipper zich op groot, open water waagde, gleden al spoedig de zeetjalken en smakschepen van de veenkoloniale hellingen. Aan het einde van de 18e eeuw kwam daar nog de kof bij: de typische vrachtvaarder van de veenkoloniale zeilvaart die zich tot haar einde, omstreeks 1900, handhaafde. Economische redenen zijn het begin geweest van de ‘wilde vaart’ of het varen ‘op avontuur’ zoals de waterschout, en later de burgemeester, bij het aanmonsteren schreef. Zijn schip signaleerde men in de Noord- en Oostzeehavens. De galjoot, de schooner en de brik brachten hem in het midden van de 19e eeuw ook naar de Middellandse Zee en zelfs naar Noord- en Zuid-Amerika.

Het spreekt vanzelf dat de grotere Pekelder schepen, wanneer ze eenmaal buitengaats waren geweest, nooit meer in de Pekela’s werden gezien. Daarvoor was het kanaal te smal en te ondiep. In Pekela liepen ze van de helling, maar de volledige afbouw en het optuigen vond in dieper water plaats. De kapitein koos een van de grotere havens (Delfzijl, vooral Harlingen en een enkele keer Amsterdam) als ligplaats en reisde bepakt en bezakt huiswaarts.

Al in 1712 onderkenden de Pekelder schippers het risico dat hun beroep meebracht. Ze stichtten toen een onderlinge assurantiemaatschappij (compact), die tot 1838 heeft bestaan. Zowel de schipper als het schip was daarbij verzekerd. Naast het oude compact de ‘Harmonie’ kende Nieuwe Pekela ook het compact Voorzorg. Oude Pekela kende in de tweede helft van de 19e eeuw De Trouw. De beoogde doelen van Voorzorg en De Trouw waren niet hetzelfde. Kenmerkend verschil was dat De Trouw tot doel had de lust tot zeevaart bij de lagere volksklasse te bevorderen door aan hulpbehoevende jongelingen een voorschot voor hun eerste uitrusting naar zee te verlenen en verder ook het onderwijs te bekostigen dat zij voor dit vak nodig hadden, terwijl Voorzorg tot primaire doel had de (geldelijke) ondersteuning van en zorg voor oud-kapiteins en weduwen en wezen van de op zee omgekomen schippers. In 1871 had Voorzorg 187 kapiteinleden, De Trouw telde toen 154 leden.

Na 1870 kon de veenkoloniale zeevaart zich niet meer handhaven. Dit werd mede veroorzaakt door de opkomst van de stoomvaart en de slechte toestand van de kanalen, die niet geschikt waren voor de steeds groter wordende schepen. Niets duidelijker illustreert deze teloorgang dan de naamlijst van de leden van Voorzorg in het jaar 1925. Daarin worden nog tien leden, alle oud-kapiteins, vermeld. Zij waren de laatste getuigen van Pekela’s maritiem verleden.

Met name in de eerste helft van de 20ste eeuw kenmerkte de scheepvaart in de Pekela’s zich door de binnenvaart die was ontstaan met de komst van de aardappelmeel- en strokartonfabrieken. Het passeren van duizenden schepen per maand was eerder regel dan uitzondering. In de tweede helft van de 20ste eeuw zien we geleidelijk aan een terugval in de binnenvaart. Omstreeks 1970 is zij nagenoeg geheel verdwenen. Vanaf 1975 ontstaat een sterke opkomst van de recreatievaart.